„week“: bijvoeglijk naamwoord weekbijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Panoramica di tutte le traduzion (Fai clic sulla/Tocca traduzione per maggiori dettagli) weich weich week week esempi in de week zetten (of | oderod leggen) einweichen in de week zetten (of | oderod leggen)
„week“: zelfstandig naamwoord weekzelfstandig naamwoord | Substantiv subst <weken> Panoramica di tutte le traduzion (Fai clic sulla/Tocca traduzione per maggiori dettagli) Woche Wochevrouwelijk | Femininum, weiblich f week week esempi goede (of | oderod stille) week Karwochevrouwelijk | Femininum, weiblich f goede (of | oderod stille) week door (of | oderod in) de week werktags, wochentags door (of | oderod in) de week (vandaag) over een week (heute) in einer Woche (vandaag) over een week
„week“: onvoltooid verleden tijd weekonvoltooid verleden tijd | Imperfekt impf Panoramica di tutte le traduzion (Fai clic sulla/Tocca traduzione per maggiori dettagli) week → vedere „wijken“ week → vedere „wijken“